Column: Ich bin kein Berliner (7, slot)

Zes weken geleden vertrok de vriendin van Bram van Dijk voor een half jaar naar Berlijn. Op wankele momenten schrijft hij over het bijzondere verschijnsel van iemand moeten missen. Verder gaat het best goed met hem. Vandaag het slot: De treinreis.

Lees hier deel 1deel 2deel 3deel 4deel 5 en deel 6.

De treinreis

Rennen kun je het niet noemen. Het gewicht van vier volle tassen belemmert de sprint. Toch komt Amsterdam Centraal met gestaagd tempo dichterbij. Net iets te laat vertrokken, een nonchalant begin van de trip is afwezig.

Niet dat het een ramp is als ik de trein mis. Maar om mijn overstap in Hilversum zeker niet te missen, richt ik mijn pijlen op een trein eerder. Maar als ik die nu mis en de volgende trein valt uit, kan ik dan nog wel naar Berlijn? Ik voel dezelfde beklemmende angst als eerder deze week, toen ik een half uur mijn paspoort kwijt was. Als, als, als.

Het fluitje gaat, ik spring de trein in – in hoeverre dat mogelijk is. Diepe zucht, zweet, wankel, maar gehaald. Bij aankomst op station Hilversum ben ik weer opgekalefaterd. Er staat nog maar één trein tussen mij en mijn vriendinnetje in. Toch?

Ik speur de digitale informatieborden af naar mijn trein die binnen nu en een half uur zou moeten vertrekken. Niets. Hè? Het was toch wel vandaag? De routeplanner ligt onderin mijn rugzak. Natuurlijk was het vandaag. Door de opwinding die me al de hele week in zijn macht heeft, heb ik me een uur vergist. Gelukkig een uur de goede kant op. Ik ben dus nog een uur eerder dan het half uur dat ik al eerder had willen zijn. Ik denk dat ik er zin in heb.

Een gehaktstaaf en een paar afscheidsbelletjes helpen me het uur om. De trein komt een kwartier te laat, maar hij komt. Ik stap in. Twee films brengen me tot aan de grens van de Duitse hoofdstad. De krant van thuis neemt me mee Berlijn in. Ik lees de letters, maar niet het artikel. ‘Die nächste halte ist Berlin Hauptbahnhof.’ Kriebel, hart in de keel, tinteling.

De trein is te vroeg. Mijn vriendin is er nog niet. Ik ben toch wel op het goede station uitgestapt? Ik word gekker van de gedachte aan mijn gedachten dan van de gedachten zelf. Bij het naar beneden gaan met de roltrap, hoor ik vlugge hakschoentjes de hoek omkomen. Na de tweede keer roepen hoort ze me.

In de twee minuten die daar op volgen, blokkeren we samen met vier tassen de doorgang van de roltrap. Bijna niemand kan er langs en zeker niemand komt er tussen. Haar haar ruikt, haar lippen voelen. Het is goed zo, het is gedaan. Ik ben bij haar. Ich bin ein Berliner.